Economisch weerbericht (140): Digitaal en slim komen (maar) langzaam samen
Het bedrag dat, ter vergelijking, de afgelopen jaren stap voor stap is toegegroeid naar ruim een kwart van de jaarlijkse overheidsuitgaven en bijna de hoogte van het begrotingstekort, representeert de kosten van informatie-overlast. Het zijn Amerikaanse cijfers maar in de context van Prinsjesdag en ons digitale enthousiasme is dit ook voor Nederland erg relevant. Begin 2011 stond de teller op 997 miljard dollar: nog maar een fractie verwijderd van de magische “trillion”grens. Al sinds 2007 hameren Basex en de Information Overload Research Group op de noodzaak om informatie-overlast in maten en soorten te reduceren, want een gebrek aan focus en flow (en filters) tast de productiviteit en de innovatiekracht van organisaties aan. Ging het in 2007 in Amerika nog om 650 miljard dollar—in minder dan vier jaar tijd is dat getal dus ruim verdubbeld.
In oktober 2010 werd er een nationale Information Overload Awareness Day georganiseerd en in haar hoogtijdagen had de Information Overload Research Group een keur aan mensen in haar gelederen van onder meer Intel, Google, Microsoft, IBM, Xerox en verschillende universiteiten. In het kielzog van dit succes voorzien tegenwoordig bedrijven als Wavecrest organisaties van web monitoring & reporting software. Daarmee kunnen netwerkgebruikers worden geïdentificeerd die een potentieel gevaar vormen voor de productiviteit of de reputatie, zoals het zo mooi op de Wavecrest-website heet. Met name sociale netwerken staan in de belangstelling, hoewel de Information Overload Research Group werkonderbrekingen en informatie-overlast veel breder opvat. Op zijn minst kunnen we concluderen, dat het niet bijster slim is om onze focus en flow willens en wetens te grabbel te gooien. Hoe heeft het zo ver kunnen komen?
Slimmer of juist dommer?
Op de digitale kracht die we hebben ontwikkeld, versneld toegroeien naar een Smarter Planet. Op uiteenlopende fronten is dat de visie van onder meer IBM. Maar hoe staat het met onszelf? Vanuit allerlei hoeken lijken klachten de overhand te krijgen. We kunnen ons minder goed concentreren. Doorlopend verdelen we onze aandacht over digitale prikkels. Dat is met name te wijten aan het imposante gamma aan sociale media, in combinatie met de zintuiglijke verleiding die uitgaat van mobiele schermdevices. Digitale afleiding lijkt vandaag de dag de geaccepteerde norm te zijn en apps maken het nog makkelijker. Ze fungeren als lonkende wegwijzers naar precies dat stukje digitale universum, waar we behoefte aan hebben. Chatten, nieuws, Twitter, Foursquare, Facebook, Google+, scrabble, sudoku, sport, sex, shoppen, foto’s, video, noem maar op. Bovendien zijn we liever lui dan moe, iets dat we in onze hele evolutie nooit hebben afgeleerd.
Als het adagium gemak dient de mens leidt tot mooie nieuwe uitvindingen, dan is dat op zich prima. Maar als vervolgens de rest van de wereldbevolking daar de helft van de dag alleen nog maar consument van blijkt te zijn, dan roept dat zorgelijke vragen op. Aandacht vliegt van hot naar haar. Parate kennis neemt zienderogen af. Verslavingsgedrag neemt toe. En het allerergste: we bevredigen ons vooral met oogstrelende en zinnenprikkelende uiterlijkheden. Oppervlakkige communicatie is de norm en intens groepsgevoel beleven we online. Op die manier leven we in een eigen rijke digitale kermis, waarmee we doorlopend onze directe nabijheid buitensluiten. En alles wat iets meer focus en intellectuele inspanning vereist.
Met de televisie, draagbare muziekspelers en met computerspellen was en is het niet anders. Maar nu, in het post-pc-tijdperk, neemt deze individueel beleefde uitbundigheid misschien toch wel hele schrikbarende vormen aan. Apps en schermdevices en apps zijn de nieuwe kralen en spiegels, waarmee we onze fysieke, geestelijke, sociale en intellectuele ijdelheid permanent kunnen bevredigen en de maat nemen. Alle vier vervlakken ze door een gebrek aan focus. Zo wordt de doorsneemens op aarde een karikatuur van zichzelf: we worden nog gemakzuchtiger en lopen we het gevaar om continu de verkeerde dingen de meeste aandacht te geven. Loopt dat te zeer de spuigaten uit, dan krijgen we een anti-AD(H)D-middel als Ritalin voorgeschreven. Ook populair als partydrug. In de volksmond wordt Ritalin vaak gekscherend vitamine R genoemd. Het feit dat dit grappig is bedoeld, zegt genoeg. Het lijkt volkomen geaccepteerd te zijn, dat het sociale wezen mens in zijn fysieke omgeving in feite steeds asocialer wordt. En misschien wel dommer ook. (Wikipedia besteedt uitgebreid aandacht aan die discussie, zie en.wikipedia.org/wiki/Is_Google_Making_Us_Stupid). Of via sociale media-verslaving misschien wel sneller verslaafd aan van alles en nog wat, zoals recent onderzoek uitwees van CASA, het Center for Addiction and Substance Abuse, onder Amerikaanse tieners van 12-17 jaar. Komt die verslavingsrelatie door een overdaad aan verkeerde voorbeelden? Of ligt de oorzaak dieper? Je verliezen in schijnintelligentie en sociale surrogaten komt in elk geval niet bijster slim over.
Dat zoeken we op
Hier ter plekke kunnen we demonstreren hoe simpel het al is om de eerste vraag te beantwoorden. Hoe zijn we precies in dit post-pc-tijdperk beland? In welke historische trend past deze ontwikkeling? Een beetje slim surfen leidt ons naar het Web History-college, dat wordt gegeven op de UC Berkeley School of Information. Helaas, ook handig en volhardend zoeken is dezer dagen een uitstervende vaardigheid en waarschijnlijk dragen apps en information at your fingertips daar verder aan bij. We willen geen zoekmachines maar vinddiensten. Op zich een logische behoefte, alleen blinken de huidige vinddiensten vooral uit in huis-, tuin- en keukeninformatie. Maar goed, de eerste vraag, naar hoe we in de digitale zorgen zijn beland – en daarmee zelfs in een slimmer/dommer-debat – kunnen we nu beantwoorden. In hun Web History-college brengen Erik Wilde en Dilan Mahendran ons het volgende bij. In dit tijdsgewricht zou dat natuurlijk gewoon een stukje algemene en parate kennis voor iedereen moeten zijn. Maar helaas: het onderwijs hobbelt ziende blind achter historische hoogtepunten aan.
De geschiedenis van het web in sneltreinvaart
Onze huidige Global Information Space hebben we in deze woorden te danken aan webuitvinder Tim Berners-Lee, maar het idee is op zijn minst een eeuw oud. In de gebeurtenissen sinds die tijd zit geen doorlopende lijn, want veel ervan was in later jaren niet of niet in detail bekend, of simpelweg vergeten. En het is allemaal absoluut niet echt opzienbarend. Het gaat namelijk gewoon om de beschrijving, vastlegging en inzetbaarheid van menselijke kennis en ervaring. Eigenlijk moeten we al beginnen bij de ambitie die Denis Diderot en Jean d’Alembert met hun Encyclopédie hadden. Het eerste deel daarvan verscheen in 1751, aan het eind van de Europese Verlichting. Het doel van deze Encyclopédie was simpelweg om de orde en verbanden van de menselijke kennis te presenteren, en meer in het bijzonder de algemene principes van elke wetenschap en praktische discipline plus de belangrijkste feiten en gebeurtenissen. Toen al voorzag Diderot, dat de enorme groei aan boekenwijsheid het efficiënte gebruik daarvan zou gaan verhinderen: “As long as the centuries continue to unfold, the number of books will grow continually, and one can predict that a time will come when it will be almost as difficult to learn anything from books as from the direct study of the whole universe.”
Vervolgens springen Wilde en Mahendran ruim een eeuw verder. In 1895 begon Paul Otlet te werken aan het Mundaneum, zijn wereldkennisbank, dat hij omschreef als “een soort van kunstmatig brein”. Hij maakte meer dan 12 miljoen kaarten, die dienst deden in een fysiek hypertextsysteem avant la lettre. In 1934 dacht Otlet al na over een elektronische implementatie. Daarmee trad hij in de voetsporen van Wilhelm Ostwald. Met het geld, dat Ostwald in 1909 overhield aan zijn Nobelprijs voor scheikunde financierde hij Die Brücke: een internationaal instituut voor de organisatie van intellectueel werk. Ostwald had een “wereldbrein” voor ogen, dat grote gelijkenis vertoonde met de ambities van Otlet. In 1937 publiceerde H.G. Wells zijn artikel World Brain: The Idea of a Permanent World Encyclopaedia als bijdrage aan de nieuwe Encyclopédie Française. Wells geloofde heilig, dat het totale menselijke kenniscorpus voor iedereen overal ter wereld binnen afzienbare tijd toegankelijk zou zijn. De wetenschap maar ook de gewone man zou er kunnen vinden wat hij nodig had:
“There is no practical obstacle whatever now to the creation of an efficient index to all human knowledge, ideas and achievements, to the creation, that is, of a complete planetary memory for all mankind. […] It can be reproduced exactly and fully, in Peru, China, Iceland, Central Africa, or wherever else […] It is a matter of such manifest importance and desirability for science, for the practical needs of mankind, for general education and the like, that it is difficult not to believe that in quite the near future, this Permanent World Encyclopaedia, so compact in its material form and so gigantic in its scope and possible influence, will not come into existence.”
In 1927 had Emanuel Goldberg het eerste elektronische document retrieval system gebouwd. Je kon een nummer intoetsen, op een knop drukken en drie minuten later verscheen het gewenste microfilm-document. Hetzelfde principe had Wells later in gedachten voor zijn World Brain en Vannevar Bush voor zijn Memex, de memory extender, die hij in 1945 beschreef. In de volgende Memex-illustratie valt de gelijkenis op met de tablet-schermdevices van vandaag.
Vanaf 1960 ging het hard. In dat jaar begon Ted Nelson het eerste gecomputeriseerde hypertext-project, Xanadu geheten. In 1974 inspireerde hij vele digitale pioniers met zijn boek Computer Lib/Dream Machines. NLS werd het eerste werkende hypertext-systeem: het oN-Line System van Doug Engelbart en zijn Augmentation Research-groep. Zij vonden ook de muis uit en het vensterprincipe. Uiteindelijk groeiden deze initiatieven in 1984 uit tot NoteCards van Xerox Parc en in 1987 HyperCard van Apple Computer. In 1980 bouwde Tim Berners-Lee het hypertext-systeem ENQUIRE, vernoemd naar een naslagwerk uit de Victoriaanse tijd. Vier jaar later was dat geschikt voor meerdere computers en in 1989 presenteerde Berners-Lee het Distributed Hypertext System. Dat was bedoeld om flexbel en intelligent te zijn. Het ondersteunde verschillende computers en besturingssystemen, herkende automatisch patronen en gaf de laatste stand van zaken weer via zogeheten live links. We waren aanbeland in het pc-tijdperk en Web 1.0. Na de millenniumwisseling volgde Web 2.0 en inmiddels zitten we midden in het post-pc-tijdperk met steeds meer schermdevices. Net als indertijd de pc worden die nu snel goedkoper en krachtiger, ze hebben een Natural User Interface (NUI) in plaats van een venster/muis-interface (GUI) en we kunnen kiezen uit miljoenen apps.
Zo simpel is het: 33 slides vatten we samen in nog geen 700 woorden en een plaatje. Is uw interesse nu gewekt en wilt u nog meer weten? Ook dan geldt: zoek het maar op. Bijvoorbeeld het YouTube-filmpje over hoe Paul Otlet in 1934 zich zijn Mundaneum voorstelde. De Wikipedia geeft overal uitvoerige beschrijvingen van. Laat Facebook en Twitter maar links liggen en richt uw onverdeelde aandacht eens op een thema dat u te pakken heeft en waar u echt iets van opsteekt. Digitaal en slim gaan makkelijk samen. Maar we moeten het wel zelf doen en daarom gebeurt het dus zo langzaam.